‘Speel het nou eens goed!’ riep mijn vader vanachter zijn krant, toen ik als veertienjarige aan de piano zat te oefenen. Dat riep hij vaker, maar het hielp niet. Ik ging er alleen maar slechter van spelen. Een paar weken nadat mijn vader me weer had toegeschreeuwd, stopte ik met pianoles. Ik werd er te gespannen van om het nog leuk te vinden.
Tegenover elk verlangen staat een even grote angst, hoorde ik ooit. Ik heb gemerkt dat dat vaak zo is. Zoals ieder kind verlangde ik ernaar dat mijn vader onvoorwaardelijk van me hield. In werkelijkheid toonde hij zijn liefde nooit, maar hij wees me ook nooit expliciet af. Dat laatste gaf me kennelijk hoop. Al op jonge leeftijd deed ik mijn best om me tegenover mijn vader te bewijzen. En tegelijk was er de angst om te falen, om niet goed genoeg te zijn in zijn ogen. Met de moed der wanhoop probeerde ik aan zijn onuitgesproken voorwaarden te voldoen, zodat ik alsnog zou krijgen wat ik zo vurig hoopte: zijn liefde. Ik ging nóg mooier tekenen en schilderen, nóg slimmere dingen zeggen, nóg beter zijn in spelling en grammatica… Maar wat ik ook deed, het was tevergeefs, en dat schreef ik toe aan mijn eigen onkunde. Ik voelde kennelijk niet goed aan wat mijn vaders geheime spelregels waren, deed daardoor alles verkeerd en gaf mezelf daarvoor op mijn kop.
In mijn latere leven bleef ik dezelfde strategie toepassen, vanuit de gedachte dat ik er alleen mocht zijn als ik ‘het goed deed’. Ik plakte mijn vaders gezicht op de mensen om me heen, en geloofde dat ik moest voldoen aan hun voorwaarden. Maar ik had geen idee welke eisen de wereld aan mij stelde, dus ik zag geen andere oplossing dan overal mijn best voor te doen. Ik legde de lat elke keer hoog, en dat leverde een doorlopende spanning op in mijn lichaam. Om daaraan te ontsnappen, vermeed ik contact met anderen en was ik het liefste alleen thuis. Ik las ooit de uitspraak van Friedrich Nietzsche: ‘Ik wandel liever in het bos dan in de stad, want de bomen hebben geen oordeel over mij.’ Dat was mij op het lijf geschreven.
Onder begeleiding van een therapeut begon ik door te krijgen dat mijn faalangst te maken had met de angst voor afwijzing door mijn vader. Pas toen ik die angst ging toelaten, begon er iets te veranderen. Eerst ging het voelen van de angst gepaard met hevige huilbuien, later meer met stil verdriet. Maar beetje bij beetje ging de lading ervanaf.
In plaats van andere mensen steeds maar weer om goedkeuring te vragen, begon ik van mijzelf te houden. Mijn vroegere leermeester Alexander Smit zei eens: ‘Je kunt proberen de wereld met leer te bekleden, maar je kunt ook je eigen schoenen gaan dragen.’ Die zin was al evenzeer op mij van toepassing als die van Nietzsche. Toen ik eenmaal ‘mijn eigen schoenen had aangetrokken’, voelde ik me steeds vrijer worden. Ik begon te beseffen dat de mensen op straat eigenlijk helemaal niet zo in mij geïnteresseerd zijn, en dus niet aldoor op me letten en me beoordelen. Die kinderlijke, egocentrische visie kon ik achter me laten. Ook dat gaf ruimte en vrijheid. De spanning werd minder en mijn hart kon zich steeds meer openen, voor mijzelf en voor de wereld.
De angst om ‘het fout te doen’ is er bij vlagen nog steeds. Die verdwijnt misschien ook wel nooit, want er is een litteken achtergebleven waar zich jarenlang een open wond bevond. Maar zodra die angst weer de kop opsteekt, ga ik zitten om het te voelen, precies zo pijnlijk als het is. Met mijn hart wagenwijd open voor mezelf en mijn kwetsure. Met mededogen neem ik waar wat er is, zonder er iets aan te willen veranderen.
Pianospelen heb ik nauwelijks meer gedaan. Maar het leven zelf ben ik steeds meer als een spel gaan zien, zonder vage spelregels van anderen waaraan ik me zou moeten houden. Zo geef ik mezelf de ruimte om alsnog te genieten van het leven, onbezorgd en spontaan.