
De jongste dochter van mijn vriend logeerde bij ons. Toen ze in de slaapkamer onze kledingkast zag, vond ze het maar raar dat de blauwe deuren niet in het midden zitten. Links heb je drie groene deuren, dan twee blauwe en rechts dan nog weer één groene deur. Na mijn wat stuntelige uitleg over de aantrekkelijkheid van asymmetrie, was ze tevreden.
Wat mij even later opviel, was het feit dat er door die kleurenvariatie van links naar rechts een aflopende reeks ontstond: drie-twee-één. In gedachten maakte ik die reeks af met ‘nul’. Maar toen ik keek of die nul ook te vinden was, zag ik dat die zowel helemaal niets was, als de totale ruimte waarin de kast en alle andere objecten zich bevonden. De nul is niets en alles tegelijk. Een mooie metafoor voor onze eigen aard: wij zijn niets en alles tegelijk. We kunnen hier geen persoon vinden. Hier, op de plek waar we die persoon vaak toch projecteren, vinden we in werkelijkheid niets anders dan oneindige ruimte voor alles wat zich erin voordoet: kleuren, vormen, geluiden, geuren, gedachten, gevoelens…
Alles vindt altijd plaats in deze waarnemende nietsheid. Niemand staat de voortdurende stroom van verandering in de weg, want er is niet iemand. Zelfs niet wanneer dat toch zo lijkt te zijn en er hier een ‘ik’ aanwezig lijkt. Ook dát is onderdeel van het geheel dat spontaan gebeurt. Niets valt buiten deze wakkere ruimte die wij zijn. Wij zijn deze oneindige Nul.
Er is, dat weet: Ik Ben. Dat is alles.